‘That one contains less grass.’ Ik wijs naar de magere kwark.
We staan in de Albert Heijn, voor het schap met zuivel. Een jongen van begin twintig vroeg me in het Engels wat het verschil is tussen twee soorten kwark.
En nu kijkt hij me aan alsof ik voorstel samen zo’n bakje leeg te lepelen.
‘Uh … less fat.’ Ik grijp de hengels van mijn mandje en loop met grote passen naar de kassa.
Als je een vreemde taal niet vaak spreekt, komt een andere vreemde taal ineens ‘oppoppen’. Bij mij dus het Frans – gras betekent vet.
‘Maar eh … je spreekt toch weleens Engels?’
Nou nee, eigenlijk niet. Als docent NT2 praat ik altijd Nederlands in de les. En verder heb ik het Engels ook bijna nooit nodig.
Een paar dagen later doe ik weer boodschappen, nu met mijn jongste zoon.
‘Hé Emily, dat is lang geleden!’
Ik doe net een pak Alpro Mild & Creamy in mijn mandje. Ik kijk op. ‘Lionel!’
‘Ik heb jou nog vastgehouden toen je zo klein was.’ Lionel kijkt naar mijn zoon en spreidt zijn armen twee linialen uit elkaar.
Mijn zoon kijkt me vragend aan.
‘Nee, joh, dat was zijn oudere broer’, zeg ik tegen Lionel. ‘Maar … dan is het dus al twaalf jaar geleden dat wij elkaar zagen.’
Ik werkte toen nog als vertaler Frans. Net als Lionel – maar hij vertaalt niet uit het Frans, maar náár het Frans, zijn moedertaal. Op schrift kon ik prima met die taal uit de voeten, maar spreken en luisteren … c’est pas mon truc. Niet mijn ding dus. Ik hoopte daar verandering in te brengen door elke week een uurtje met Lionel in het Frans te kletsen.
‘Ja duh … Alsof je gitaar leert spelen als je één keer per week wat zit te pingelen’
Ja, en vooral niet als je die gitaar de rest van de week in zijn hoes laat zitten. En hem er na een tijdje helemaal niet meer uit haalt.
‘Et Lionel?’
Of die gitaar kan spelen?
‘Nee, grapjas. Of zijn Nederlands goed is.’
Ja, om jaloers op te zijn. Maar ja, hij spreekt de taal dagelijks, en hij werkt als vertaler.
‘Hoorde je dat Nederlands niet zijn moedertaal is?’ vraag ik mijn zoon als we de supermarkt uit lopen.
‘Een beetje wel’, zegt hij. ‘Maar niet heel erg. Hij heeft een klein beetje een accent.’
‘Chapeau! En hoe kunnen anderen zo’n niveau bereiken?’
Kijk, kletsen is op zich heel goed, maar je moet meer doen. Toen ik naar Lionel ging, maakte ik braaf aantekeningen. Daarna zette ik het schrift in de kast. En daar staat het twaalf jaar later nog steeds, tussen de Petit Robert en Grammaire Plus. Met woorden die ik nu nog steeds niet ken. Wat is bijvoorbeeld in hemelsnaam een chipie? Het is alsof ik dat woord nu voor het eerst zie.
Je moet de woorden en structuren herhalen. Je moet ze lezen, horen, er bewust mee bezig zijn. En ze gaan gebruiken. Luister dus naar podcasts, lees artikelen, doe taalspelletjes, oefen je uitspraak …
Handig overzicht
Daarom heb ik – als docent NT2 – voor iedereen die beter Nederlands wil leren, een overzicht gemaakt van nuttige websites en interessante podcasts: Verbeter je Nederlands. Dus oefenen maar!
Louise zegt
Dank voor het overzicht. Ik heb het gelijk met mijn cursisten gedeeld.
Merci Emily, mais il faut écrire:
C’est ne pas mon truc.
Leuk en heel herkenbaar. Alle cursisten die actief bezig zijn met de taal zijn verder dan de cursisten die schuchter zijn. Ik heb o.a. 3 Turkse cursisten die Google erbij moesten pakken toen ik ze vroeg een zin naar hun moedertaal te vertalen. Een heel mooi compliment voor hunzelf (goed bezig met het Nederlands), maar zelf vonden ze het genant.
Emily zegt
Graag gedaan, Lous. Ik wens je cursisten veel plezier met het overzicht – en met de taal;-)
Wat betreft het Franse zinnetje: je kunt ‘ne’ toevoegen, maar dan wel zo: Ce n’est pas mon truc. Dat is echter niet hoe het gebruikt wordt in spreektaal, vandaar dat ik ‘ne’ had weggelaten.