‘En, heb je de koffie?’ vraag ik.
Mijn zoon gooit een zak Perla koffiepads op de keukentafel.
‘Pads?’
‘Ja, de koffie die jij op je telefoon had laten zien, kon ik niet vinden. En deze was in de aanbieding.’
‘Hebben wij zo’n apparaat dan?’ Ik wijs naar de koffiefilter op het aanrecht.
Hij snapt het probleem niet. Koffie is koffie.
Soms lijken dingen op elkaar, maar zijn ze toch heel anders. Niet alle koffie is hetzelfde. En dat geldt ook voor klanken in je uitspraak.
Zoals de g en de h
Voor sommige cursisten die Nederlands leren, klinken die hetzelfde. Dan moeten ze leren dat gans voor ons anders klinkt dan Hans.
Zodat Aleksandra niet meer aan haar collega vraagt: ‘Hé Gans, hoe was je weekend?’
Dat onderscheid kun je in de les oefenen met discriminatieoefeningen: cursisten luisteren naar woorden en geven aan of ze twee keer hetzelfde woord horen óf twee verschillende. Bijvoorbeeld:
geld – held
goed – hoed
guur – guur
heeft – heeft
‘Maar eh … als je het verschil niet kunt hóren, snap je ook niet wat er gezegd wordt’
Klopt. Vaak helpt de context, maar niet altijd.
Zoals bij Olga. Ze heeft ons gezin uitgenodigd om te komen eten. Haar man zet een pizza met artisjok en zwarte olijven op tafel.
‘Eten jullie weleens pizza?’ vraagt Olga.
‘Ja, maar we eten ook vaak vies’, antwoordt mijn zoon van acht.
‘Vies?’ Olga kijkt mij verbaasd aan. ‘Ik dacht dat jij vegetariër was.’
Ik moet lachen. ‘Jij bedoelt vis. Hij bedoelt: vies, niet lekker.’
Nog een voorbeeld, uit de les
‘Jullie mogen de opdracht in tweetallen doen’, zeg ik tegen de cursisten.
Ze beginnen duo’s te vormen. Valentine kijkt moeilijk. ‘Er is niemand die Frans spreekt.’
‘Maar in de les spreken we toch alleen Nederlands?’
‘Ja, maar je zei dat we twee tallen mochten gebruiken.’
‘Verwarrend voor ze’
Zeg dat wel. En als ze niet horen dat de a echt anders klinkt dan de aa, is het ook moeilijker om die klanken correct uit te spreken.
Zo zegt Maja tegen de huisarts: ‘Ik heb last van mijn kak’, terwijl ze kramp in haar kaak heeft.
Gelukkig kunnen cursisten er vaak zelf om lachen. Maar ze gaan lastige woorden wel vermijden. Daarom doen we in de les uitspraakoefeningen.
‘Kun je ze dan niet beter naar een logopedist sturen?’
Dat is niet nodig. Leer de cursisten wat de stand van je mond is als je de a uitspreekt en als je aa zegt. Daar zijn handige filmpjes voor, bijvoorbeeld deze.
Doe het vóór. Als Katya zegt dat ze groente gaat tellen, zeg ik: té-len, niet tellen. Ze kijkt naar mijn mond en zegt me na. Ze moet overdrijven. Voor haar gevoel, dan.
‘Je moet je mond meer bewegen. Als het vreemd voelt, is het goed. Want anders praat je zoals je altijd deed.’
‘Hoe kan ik mijn cursisten thuis laten oefenen?’
Spreek de woorden in voor je cursisten. Dan kunnen ze thuis luisteren. Daarna nemen ze zichzelf op en vergelijken ze hun opname met jouw uitspraak. Zijn ze tevreden? Prima. Niet tevreden? Dan doen ze het nog een keer. En nog een keer.
Wil je zelf meer informatie over klankverschillen? Dan raad ik je Verstaanbaar Nederlands in zeven stappen aan, van Marieke Goedegebure. Op de bijbehorende uitspraaktrainer kunnen de cursisten zelf oefenen met luisteren en nazeggen. Beluister ook het interessante interview in de podcast van Meneer Van Dale.
Dus
- Leer je cursisten dat verschillende klanken een andere betekenis opleveren.
- Doe oefeningen om ze het verschil te leren horen.
- Oefen dan met de uitspraak van de klanken.
- Spreek de woorden in voor je cursisten. Laat ze je nazeggen, zichzelf opnemen, terugluisteren en vergelijken.
Meer blogs over uitspraak:
Wromnie: een blog over klankreductie
Hij heet Acht uur
Geef een reactie