Cursist D., afkomstig uit Frankrijk en woonachtig in Nijmegen, spreekt aardig goed Nederlands. Dan verhuist hij naar Zeeuws-Vlaanderen, en tot zijn stomme verbazing merkt hij dat hij daar niet veel heeft aan zijn kennis van de Nederlandse taal: er wordt in zijn omgeving bijna alleen maar Zeeuws gesproken …
Hij vond het erg moeilijk om met de mensen daar te communiceren, en is inmiddels weer uit Zeeland vertrokken. Betekent dat dat wij, NT2-docenten, onze cursisten voortaan dialect moeten leren?
Er mag niet gepraat worden
Dit verhaal van D. deed me denken aan een opmerking die Folkert Kuiken, bijzonder hoogleraar Nederlands als tweede taal aan de UvA, maakte bij de presentatie van ons boek Nederlands naar perfectie. Hij liet een grammaticaoefening uit het boek zien over de volgorde van meerdere werkwoorden in bijzinnen – een onderwerp dat ook voor vergevorderde cursisten nog lastig is. Hieronder zie je de eerste vraag van deze opdracht (voor wie het boek heeft: hoofdstuk 6, opdracht 15).
Kies het juiste antwoord.
1 In het reglement staat dat er tijdens examens niet …
a gepraat worden mag c mag gepraat worden
b mag worden gepraat d worden mag gepraat
Nu ben ik benieuwd wat volgens jou het juiste antwoord is. Of vind je misschien meerdere antwoorden goed?
Als je in het antwoordmodel kijkt, zul je zien dat antwoord b als juiste antwoord is gegeven. Folkert Kuiken meende echter dat antwoord a ook goed klonk, en een van de andere antwoorden vond hij ook niet zo gek. Hij gaf toe dat zijn Friese achtergrond daarbij waarschijnlijk een grote rol speelde, maar concludeerde dat deze oefening tot discussie zou leiden – wat hij overigens niet verkeerd vond, want wat is er mis met discussiëren over taal?
Goed of fout?
De NT2-docent die tijdens de boekpresentatie naast mij in de zaal zat, hoorde ik hierop mompelen dat onze cursisten niet zitten te wachten op discussie, maar gewoon willen weten waar ze aan toe zijn: is een bepaalde taaluiting nu goed of fout? Ik snap haar standpunt, want als je een taal leert, ben je gebaat bij heldere regels die je houvast geven. Dankzij regels weet je dat je, in ieder geval grammaticaal gezien, geen gekke dingen zegt. Toch beland je als taalleerder op een gegeven moment – en dat moment is op niveau B2 zeker aangebroken – in een gebied waar niet alles meer zwart-wit is. Ofwel: waar tussen goed en fout een grijze zone zit, onder andere afhankelijk van de streek waar je woont. Daarbij maakt het ook uit, zo betoogde ook Folkert Kuiken, of het gaat om spreek- of schrijftaal.
Uit eten gaan in Brabant
Persoonlijk vind ik dat we onze cursisten moeten leren wat algemeen gangbaar is in heel Nederland, Standaardnederlands dus. Daarom leer ik mijn cursisten ook geen zinnen als ‘Ik nam een haffeltje pinda’s’ en ‘We zijn gisteren uit gaan eten’; terwijl daar voor sommige Brabanders helemaal niets mis mee is. Als je in de les aandacht wilt besteden aan streekgebonden woorden en uitdrukkingen, kan dat natuurlijk prima. Op verzoek van de cursist, omdat hij of zij het nodig heeft of gewoon ter lering en vermaak;-)
—
Inderdaad, voor het geval je het je afvraagt: er is nog een antwoord mogelijk, dat niet is gegeven, namelijk ‘gepraat mag worden’. Bij deze oefening was er echter steeds maar één antwoord juist, om het de cursisten niet al te moeilijk te maken.
Geef een reactie